Teun Haans – Clustermanager bij Sterk Huis én alerte buurtgenoot:
“Vanuit mijn professie bij Sterk Huis verkondig ik altijd: valt je iets op bij een gezin, een kind, in je straat of buurt: handel dan. Iedereen kan iets doen, ook jij. Maar dan moet je zelf natuurlijk ook het goede voorbeeld geven. Dus toen ik op een nacht hard geschreeuw en een flinke klap hoorde in mijn straat, sprak ik mezelf in drie tellen toe: nu moet je óók handelen, Teun.”
Wat laat jou niet los als het gaat om kindermishandeling?
“Dat het altijd en overal kan spelen. Daarom moeten we alert zijn. Alert op signalen én alert dat we niet (ver)oordelen. Met het kleinste gebaar kan je al een groot verschil maken. Ik woonde een tijd in hartje centrum. Een paar deuren verderop woonden een man, vrouw en een kind in een onderverhuurd pand. Ik kende ze alleen van gezicht. Op een dag liep ik langs en zag een grote scheur in de voorruit. Vreemd, dacht ik, toch een beetje in de gaten houden. Twee weken later lag het ruitje van de voordeur eruit. Het overgebleven gat was dichtgeplakt met ducktape. Opnieuw vreemd, maar ik bedacht allerlei redenen waarom er niks aan de hand hoefde te zijn. Weer een paar weken later kwamen we rond middernacht thuis toen we ineens luid geschreeuw uit het huis hoorden. Ik belde aan. Niemand deed open, maar het geschreeuw stopte, dus we gingen naar huis. ’s Nachts stond ons raam open en hoorden we weer geschreeuw, gevolgd door een harde klap. Ik sprak mezelf in drie tellen toe: nu moet je óók handelen, Teun. Ik ging naar buiten, waar meer mensen bij het huis stonden, en belde 112. De politie was binnen vijf minuten aanwezig. Na blijvend aanbellen en kloppen werd de deur geforceerd. De man werd gearresteerd.”
Vreemd, dacht ik, toch een beetje in de gaten houden.
Hoe houd jij vast?
“Door niet weg te kijken. In mijn werk is dat vanzelfsprekend, maar als burger kan je makkelijker weglopen. Toch blijft het dan door je hoofd spoken, wat als. We zijn vaak geneigd om het kleiner te maken: ach het zal wel niks zijn, waar bemoei ik me mee. Het is ook spannend om iets te doen, maar niks doen is voor mij geen optie. Ingrijpen kan op een rustige, niet-veroordelende manier: ‘Kan ik misschien ergens mee helpen?’ is beter dan ‘Waar zijn jullie allemaal mee bezig?’ Alleen al door ergens aan te bellen, kan je het geweld doorbreken of iets kleins zeggen wat groot kan zijn voor een ander. Zo hoorde ik op een zondagmiddag enorm geschreeuw. Aan de overkant van de straat stond een man bij een huis, hij was woest aan het roepen en ramde de voordeur dicht. Ik liep naar buiten. De man was weg, maar boven stond een raam open. Ik hoorde het gehuil van een moeder en kind. Ik dacht, wat doe ik nu? Iedereen heeft weleens ruzie, ik ben gewoon een vakidioot die overal iets achter zoekt. Toch besloot ik aan te bellen. Er werd niet opengedaan, maar het werd stiller. Ik hoorde hoe de moeder haar kindje aanmoedigde ook stil te zijn. Ik zie mezelf nog staan, kijkend naar boven, terwijl ik begon te praten: Hallo, ik woon hier tegenover. Ik hoorde net geschreeuw. Hopelijk gaat alles goed met je. Weet dat je altijd bij mij mag aanbellen. Het bleef een poosje stil. Daarna zei ze met trillende stem: Dankjewel.”